Vierde tarief overdrachtsbelasting niet wenselijk
Het kabinet is voornemens om in 2026 een vierde tarief toe te voegen aan de overdrachtsbelasting. Het gaat om een algemeen woningtarief van 8% voor alle woningen waarvoor niet aan de hoofdverblijfeis wordt voldaan. De Afdeling advisering van de Raad
Het kabinet is voornemens om in 2026 een vierde tarief toe te voegen aan de overdrachtsbelasting. Het gaat om een algemeen woningtarief van 8% voor alle woningen waarvoor niet aan de hoofdverblijfeis wordt voldaan. De Afdeling advisering van de Raad van State (RvS) zet vraagtekens bij de maatregel.
De maatregel is onderdeel van de tweede nota van wijziging bij het wetsvoorstel Belastingplan 2025. Het nieuwe algemeen woningtarief van 8% zou moeten gaan gelden voor zowel woningen die als belegging worden gebruikt om te verhuren, als voor woningen die dienen als tweede woning of vakantiewoning.
Volgens de RvS ontbreekt bij de maatregel een uiteenzetting over de vraag waarom via een fiscale maatregel wordt gestuurd op het aantrekkelijker maken van investeringen op de huurmarkt om de effecten van eerdere overheidsmaatregelen te mitigeren. “Het is de vraag of niet-fiscale maatregelen daar niet meer geschikt voor zijn.” Daarnaast wijst de RvS erop dat door de maatregel de overdrachtsbelasting complexer wordt.
Maatregel heroverwegen
De maatregel heeft volgens de RvS ook een breder bereik dan het alleen aantrekkelijker maken van het investeren in huurwoningen vanwege afbakeningsproblemen. “Invoering van een algemeen tarief voor woningen lijkt een te grofmazig instrument om het beoogde doel te bereiken. De voorgestelde maatregel lijkt niet afdoende te kunnen worden gericht, terwijl het verfijnen hiervan de complexiteit verder zal vergroten. Ook neemt de rechtszekerheid af en neemt de uitvoerings- en handhavingsproblematiek bij de Belastingdienst toe. Daarnaast neemt ook de druk op de rechtspraak toe. In verband hiermee dient de overdrachtsbelastingmaatregel in de nota van wijziging te worden heroverwogen”, concludeert de Afdeling advisering van de Raad van State.
Onduidelijkheden en onbedoelde effecten
Tot medio 2011 gold er één algemeen tarief voor de overdrachtsbelasting, zonder rekening te houden met persoonlijke omstandigheden. Een dergelijke objectieve invulling van deze belasting paste volgens de RvS bij haar primaire functie en maakte dat de belasting relatief weinig economisch verstorend werkte. “Sindsdien zijn de tarieven in de overdrachtsbelasting steeds meer gesubjectiveerd en instrumenteel ingezet. Dit heeft geleid tot onduidelijkheden, onbedoelde effecten, discussies, reparaties en nieuwe tarieven. Zo is in de evaluatie van de Wet differentiatie overdrachtsbelasting geconcludeerd dat de verhoging van het algemene tarief naar 10,4% vermoedelijk tot een verkleining van de grondslag van het algemene tarief van de overdrachtsbelasting heeft geleid. Om deze ontwikkeling een halt toe te roepen, gaat per 1 januari 2025 een tarief van 4% gelden voor vastgoedaandelentransacties.”
Volgens de RvS bestaat het risico dat de komende jaren voor steeds weer nieuwe doelgroepen een specifiek overdrachtsbelastingtarief wordt ingevoerd. “Maar een fundamentele bezinning op de functie van de overdrachtsbelasting en de wenselijkheid van het instrumentele gebruik van het overdrachtsbelastingtarief ontbreekt.”
Elke werkdag het belangrijkste financiële nieuws in uw mailbox? Meld u gratis aan voor InFinance Daily.
Verwant
Deel deze pagina
Gastberichten door Easy Branches
Slechts 15% huurders heeft ORV
